woonachtig zijn te (v) (algemeen) | habiter (v) (algemeen) |
woonachtig zijn te (v) (algemeen) | avoir sa résidence à (v) (algemeen) |
woonachtig zijn te (v) (algemeen) | vivre à (v) (algemeen) |
woonachtig zijn te (v) (algemeen) | habiter à (v) (algemeen) |
woonachtig zijn te (v) (algemeen) | résider à (v) (algemeen) |